Het belang van de vertragingsboete in de aannemingsovereenkomst

Rechtbank van eerste aanleg te Brugge, 26 april 2013

De feiten:

De bouwheer en de aannemer hebben een aannemingsovereenkomst gesloten op 5 november 2010 betreffende “het uitbreiden en het verbouwen van een ééngezinswoning”.
In de aannemingsovereenkomst wordt opgenomen dat de aanneming wordt uitgevoerd tegen een vaste prijs, dewelke niet voor herziening vatbaar is.
Daarnaast verbindt de aannemer er zich er toe om tegen 15 december 2010 de werken voltooid te hebben. De enige mogelijkheid ter rechtvaardiging van de vertraging van de uitvoering van de werken is zich op overmacht beroepen.
In de aannemingsovereenkomst is opgenomen dat de aannemer die bovenstaande uitvoeringstermijn niet respecteert, van rechtswege, zonder verdere aanmaning, en enkel wegens het vervallen van de termijn voor elke kalenderdag vertraging, een schadevergoeding gelijk aan 1 % van het totale bedrag van de aanneming per kalenderdag vertraging dient te betalen.

De rechtbank oordeelt:

De bouwheer vordert een schadevergoeding wegens overschrijding van de uitvoeringstermijn van de aannemer met 46 dagen.
De rechtbank was van oordeel dat de bouwheer beroep kan doen op de vertragingsboete, maar dat deze op basis van artikel 1231 van het Burgerlijk Wetboek gematigd diende te worden omdat ze als overdreven werd beschouwd.

Gouden raad:

Door een vertragingsbeding te voorzien in de aannemingsovereenkomst heeft U als bouwheer een spreekwoordelijke stok achter de deur. De aannemer komt immers onder druk te staan waardoor er vooruitgang moet geboekt worden. Op grond van de clausule met betrekking tot de vertragingsboete kan U de aannemer aanspreken, aangezien U schade lijdt wanneer de aannemer zich niet aan de uitvoeringtermijn houdt. Er dient wel opgemerkt te worden dat een overdreven vertragingsbeding steeds ambtshalve door de rechter of op verzoek van een van de partijen verminderd kan worden wanneer de vergoeding kennelijk overdreven is.a