Het bewijs van de aannemingsovereenkomst in de familiale context

Hof van Beroep van Brussel, 9 september 2014

De feiten:

De bouwheer heeft een factuur ontvangen van een aannemingsfirma voor uitgevoerde werken door twee werknemers aan het sanitair en de centrale verwarming op gas in de woning van de bouwheer.
Aangezien de bouwheer nog nooit van de firma gehoord had, dacht de bouwheer aanvankelijk dat het om een vergissing ging.
De aannemingsfirma stelde in een aangetekende brief dat er op 31 januari 2008 werken zouden zijn uitgevoerd door twee werknemers van de firma zonder geschreven tussenkomst.
De verbouwereerde bouwheer viel uit de lucht aangezien er familieleden van de bouwheer, dewelke op weekdagen in dienst staan van de aannemingsfirma, in het weekend hem hulp hadden aangeboden en vervolgens geholpen hebben bij de installatie van de centrale verwarming en het sanitair.
Bovendien werden deze werken uitgevoerd in privécontext.

Het hof oordeelt:

Het is aan de aannemingsfirma om het bestaan van de aannemingsovereenkomst te bewijzen volgens de bewijsregels van het algemeen contractenrecht.
Om te bewijzen dat er in de hierboven vermelde situatie sprake is van een aannemingsovereenkomst, dient de wilsovereenstemming tussen de partijen aangetoond te worden aangezien er geen geschreven overeenkomst voorhanden is.
Zoals blijkt uit het feitenrelaas had de bouwheer geen intentie om een aannemingsovereenkomst aan te gaan met de aannemingsfirma en kan een wilsovereenstemming niet aangetoond worden.
Het Hof is van oordeel dat er onvoldoende bewijs naar recht wordt geleverd door de aannemingsfirma waaruit zou blijken dat de bouwheer de wil/intentie had om een aannemingsovereenkomst met de aannemingsfirma te sluiten.
Aldus dient de vordering van de aannemingsfirma afgewezen te worden.

Gouden raad:

Het belang van deze uitspraak heeft louter te maken het bewijs van de overeenkomst.
De vordering van de aannemingsfirma werd immers afgewezen aangezien de aannemingsfirma het bestaan van een overeenkomst niet kon aantonen.
Evenwel zijn er andere risico’s verbonden aan het inschakelen van familie op een bouwwerf.
De vraag stelt zich immers in welke hoedanigheid deze familieleden werken uitvoeren. (werknemers, zelfstandigen, gebeurt dit gratis, welke graad van bloed – en aanverwantschap bestaat er, over wat voor een bouwwerf gaat het ( sociale woning, …), ….?)
Eventuele discussies met bijvoorbeeld de RSZ , het RIZIV, de RVA of de pensioendienst zijn niet denkbeeldig.